Ambachtslieden en hun Gereedschap
HET KOPERSLAGERS AMBACHT.
INLEIDING….
Een omschrijving van het koper- slagers ambacht kan niet kort zijn, althans die van het platteland. Het is een soort smeltkroes van meerdere ambachts- vormen uit vroegere tijden zoals:
De ketellapper, iemand die met wat handgereedschappen, al of niet op een handkarretje opgeborgen, vooral in het buitengebied aan huis kwam om lekkages in potten, pannen en ketels te dichten. Solderen, “(broien)” klinkwerk, ook met klemmende plaatjes één stuks aan de binnenzijde en de ander aan de buitenkant van de pan aangebracht, er tussenin werd dan vochtig roggebrood gebruikt voor de afdichting. Een klink- nagel of schroefje klemde het geheel.
Dit waren wellicht zijn voornaamste bezigheden waar hij zijn brood en onderdak mee verdiende. (zie fig. 1.)
De loodgieter, was de ambachtsman die ondermeer blokken lood in een pan tot smelten bracht (ca 325 graden C.), en dan over een plaat uitgoot. Zo ontstond er bladlood maar wel van een ongelijke dikte. (zie fig. 2) Ook maakte hij loden pijpen voor aanvoer en afvoer van water, bier en andere vloeistoffen zoals zuren.
Lood is giftig en lost op in water. Er wordt beweerd dat Romeinse leiders gebruik maakten van keukengerei, potten, pannen en bestek, vervaardigd van lood, daardoor ziek werden en mede bij- droegen aan de ondergang van het Romeinse Rijk. In latere tijden werden loden pijpen toch w wel gebruikt voor afvoer- leidingen voor water en bier b.v., maar moesten dan inwendig vertind zijn. (voorzien van een laagje tin) De, koperslager be- en verwerkt vooral koper. (roodachtig van kleur) Ook werkt hij met messing, een metaallegering van vooral koper en zink. (geelachtig van kleur) Als derde en vierde metaalsoort bewerkt hij zink en lood. grijsachtig van kleur) Over welke dingen hij maakt en met welke hulpmiddelen en gereedschappen, komen we verder in dit artikel nog terug.
DE OPLEIDING.
De leertijd van 3 tot 7 jaren vond plaats bij een baas of op eigen bedrijf. Aldoende werd er geleerd en zo werd men van leerling tot halfwas (gezel), tot patroon (meester) opgeleid. Dat was zo in het tijdperk van de “Gilden”. Deze oplei- dingstijd en weg kennen we nu nog, maar
we spreken nu van “Installatie techniek”, waarin men zich bezig houdt met gas- water- en sanitaire voorzieningen en dakbedekking, voor gebouwen, wonin- gen e.a.
Deze ambachtsvormen verwerken ook nieuwere materialen zoals kunst- stoffen. aluminium en andere materialen.
DE WERKPLAATS.
De koperslager had meestal een betrekkelijk kleine werkplaats aan of in zijn woonhuis met soms een kleine afdeling als winkel.
In de werkplaats stond een werk- bank met bankschroef (spanklem). Verder diverse staken, scharen en veel hand- gereedschappen en hulpstukken waar- onder mallen (patronen) voor werkstuk- ken zoals waterketels Ook stonden er en- kele kleine machines. (zie fig. 3a, en 3b)
Als warmtebron voor karweiwerk werd gebruik gemaakt van branders, gestookt op benzine/gas, later ook propaangas. Ook een kleine uitvoering van een smidsvuur werd gebruikt om soldeerbouten te verwarmen (Fig. 4)
De werkzaamheden van de koper- slager hielden ondermeer in het maken en repareren van waterketels, pannen, melkbussen (roomkannen), waterpompen, gebruikt in het huishouden en op de boerderij. Maar ook attributen voor slager, bakker, kastelein en andere bedrijven kwamen bij hem voor aanmaak of reparatie terecht. Verder het maken en aanbrengen van dakgoten, voor hemel- waterafvoer en loodgieterwerk aan oude gebouwen.
Het herstellen en maken van (antiek) koperen siervoorwerpen. Al met al een veelzijdig ambacht dat vorm en kleur geeft aan het interieur voor ons dagelijks leven. (Fig. 5)
Een exemplaris voorbeeld ervan is b.v. het slaan van een waterpomp bij of in een huis of in een weiland. Overigens werd dit werk ook wel gedaan door de smid.
De voorbereiding hiervoor bestond ondermeer uit het gereed maken van een zogenoemd puntstuk (smidswerk), een aantal buisdelen, b.v. vier, die aan beide einden werden voorzien van schroef- draad, lengte 1m tot 1,3 m, die met zogenoemde moffen/sokken later tijdens het plaatsen aan elkaar gekoppeld werden. Voor afdichting buis/mof werd veelal hennep met een vetsoort gebruikt. De pomp zelf werd door de koperslager gemaakt van koper- en messingplaat. De overige in- en uitwendige onderdelen, zuiger, hefboom/zwengel en kleppen werden deels van een leverancier betrok- ken, deels zelf vervaardigd.
Het puntstuk, bestaande uit een stalen buis met in de wand een serie geboorde gaten, is aan de punt voorzien van een kegelvormige stalen ring die het om de buis aangebrachte roestvrije fijnmazige gaas tijdens het in de grond slaan van het puntstuk, een zekere vrije doorgang moet garanderen.
Met een in stelling gebracht heiblok werd vervolgens het puntstuk dat intussen is voorzien van een stalen schroefdop, verticaal in de bodem geslagen bijna gelijk met het maaiveld. Vervolgens werd er een tweede buis aangebracht op het puntstuk en eveneens in de bodem gedreven.
Ook een derde buis volgde en afhankelijk van de grondwaterstand en de kwaliteit van het water bij een “pompproef”, besloot men om wel of geen volgende buis te plaatsen. vervolgens kon aan een stevige paal of balk het pomphuis worden bevestigd. (Fig. 6)
Hiermede hebben we enkele oude ambachten beperkt belicht en enkele van de gebruikte gereedschappen hulpmiddelen weergegeven. Met dank aan een oud Udenaar, Dhr. W. Willems, thans wonende te Boekel, die info en meerdere afbeeldingen uit zijn collectie graag hiervoor beschikbaar stelde.
Jos Peters
Bron: Figuren 3a, 3b en 4: S. van Embden, Amsterdam 1922